-
1 abhängen
abhängenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten schieten ⇒ laten vallen, ontslaan4 de telefoon ophangen, opleggen5 〈informeel; ook sport en spel〉overtreffen, voorbijstreven♦voorbeelden:das Feld abhängen • zich losmaken van het peloton -
2 das Fleisch hat abgehangen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > das Fleisch hat abgehangen
-
3 besterven
1 [sterven] die2 [met betrekking tot vlees] ±hang♦voorbeelden:het woord bestierf op zijn lippen • the word died on his lipsvlees laten besterven • hang meatII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:het besterven van het lachen • die laughing, laugh oneself to death
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский